Boom: groeit in het begin sterk, later minder. Kruinvorm groot en open. Vrucht: normaal middelgroot, zelden groot, 65mm breed, 55-60mm hoog; vlakbolvormig, Kelkholte: middel- tot diep, midelbreed, geribt, één of twee ribben hoger dan de andere, Kelk: klein, halfopen tot gesloten, blaadjes kort, smal, aan de basis elkaar rakend, Steelholte: smal-trechtervormig, grijsbruin beroest. Steel: kort, middeldik, kastanjebruin, houtachtig. Vlees: wit met licht roomwitte doorschijn, vast, middelmatig sappig, zoetzuur,aangename smaak. Schil: glad, ietje glanzend, ietsje vettig,donker stro-geel; karmijnrode blos, Vatbaar: weinig vatbaar voor ziekten, matig voor schurft en kanker Oogst: plukprestatie in vruchtbare jaren hoog. Vruchten hangen windvast tot aan Bewaren: goed tot zeer goed; tot januari Bloei: laat, Weerstandsvermogen: hout en bloei voldoende tegen vorst, wel gevoelig voor kanker en Standplaats: een niet veeleisende soort. Te natte (kanker) en te droge gronden vermijden; Herkomst: onbekend, zeer oude variëteit, vóór 1760. Volgens Van Cauwenberghe Edmond zeker Synoniemen: Belle-Fleur de France, Dubbele Belle Fleur, Belle-Fleur Double, Terug
|